Als belegger werk ik voor verschillende klanten, echter de meeste van hen beleggen direct of indirect om hun pensioen aan te vullen. Ons pensioen is de laatste tijd een onderwerp waar veel over gesproken en geschreven wordt.
Als ik het standpunt van de SER en het Nederlandse kabinet goed begrijp, is er de intentie om ons huidige collectieve systeem van besparingen en beleggingen om te zetten naar een meer individueel spaarpotjessysteem. Daarnaast is de AOW-leeftijd voor mijn generatie inmiddels al verhoogd naar 67 jaar en is de kans groot dat deze alleen nog maar verder stijgt, gegeven de koppeling met onze levensverwachting. Iedereen die er al eerder mee wil stoppen, dient hier zelf voorzieningen voor te treffen.
Deze gedeeltelijke pensionering van ons collectieve pensioensysteem wordt door veel beleggingsinstellingen als kans gezien met veel nieuwe potentiële klanten. Want iedereen wil het liefst met een volle bankrekening genieten van zijn welverdiende pensioen. Maar waarom eigenlijk? Waar komt dit zogenaamde welverdiende pensioen eigenlijk vandaan en waarom werken we niet door tot de dood ons komt halen?
Een houten been in het graf
Als je de geschiedenisboekjes openslaat, zie je het begrip pensioen pas opduiken in een van de laatste hoofdstukken. Nu waren er in de Middeleeuwen wel gilden die tegen een verplichte premiebetaling een soort sociaal vangnet hadden ontworpen, maar dit was eigenlijk alleen voor de zieken en invaliden.
De eerste echte melding van het woord pensioen komt pas in het hoofdstuk over de zeventiende eeuw. In die tijd had de Britse marine een soort spaarsysteem ontwikkeld voor oude zeelui.
Als zij afzwaaiden, simpelweg omdat ze te oud waren geworden om nog nuttig te zijn op zee, kregen ze een zelf gespaard potje mee, waarvan de naam was afgeleid van het Latijnse woord voor uitbetaling, ‘pensio’. Aangezien zo’n afzwaaiende zeeman meestal al met één (houten) been in het graf stond, betekende dit pensioen in de praktijk meer een erfenis dan een oudedagsvoorziening.
Van pensio naar pensioen
Ook de eerste Duitse kanselier Bismarck wordt vaak gezien als vader van ons huidige pensioensysteem, maar eigenlijk is hij meer de uitvinder van de WAO of ziektewet. Eind negentiende eeuw nam Bismarck een wet aan die invalide werknemers een uitkering gaf.
Bismarck vond hoge leeftijd ook een vorm van invaliditeit. Hij stelde dat iedere Duitse werknemer die zeventig werd, ook een invalide-uitkering moest krijgen. Maar aangezien de levensverwachting destijds op 45 jaar lag, waren er bitter weinig die van deze uitkering konden genieten. Behalve Bismarck zelf, want die is uiteindelijk drieëntachtig geworden.
Het waren de loopgraven in de Eerste Wereldoorlog die de basis legden voor ons huidige pensioenverlangen. In de barre omstandigheden in de Belgische Ardennen was het moeilijk om de soldaten gemotiveerd te houden. Vandaar dat de Duitse regering met een lekkerhoudertje kwam in de vorm van een goudgerand pensioen op 65-jarige leeftijd, een soort hemel op aarde.
Ook dit leek destijds een redelijk goedkope beloning, daar het leeuwendeel van de soldaten toch niet levend uit de loopgraven kwam en, als ze dat wel kwamen, in ieder geval de 65 bij lange na niet haalden. Pensioen in die tijd was een soort staatsloterij waar iedereen een kleine bijdrage aan leverde en waar alleen de zeer fortuinlijken uiteindelijk van kon genieten.
Het Amerikaanse leger kon niet achterblijven en nam deze pensioenbeloning en leeftijdsgrens over. Zo werd 65 langzaam maar zeker de standaard.
Bedrijfspensioen
Eén van de eerste voorbeelden van wat we nu een bedrijfspensioen zouden noemen, komt uit Nederland. Het betreft de gist- en spiritusfabriek van Jacques van Marken die in 1880 met een pensioenregeling voor zijn personeel kwam.
Van Marken vond namelijk dat hij voor zijn werknemers, net als voor zijn machines, geld opzij moest leggen. In het geval van machines was dit zodat hij ze aan het einde van hun werkzame leven kon vervangen, maar voor werknemers was dit om hun aan het einde van hun werkzame leven dezelfde welvaart mee te geven voor de rest van hun leven.
Bedankt premier Drees
Na de Tweede Wereldoorlog kwam er wereldwijd steeds meer aandacht voor ouderdom en pensioen. Zo stond premier Drees in Nederland aan de basis van ons huidige gelaagde pensioensysteem. Hierin wordt de AOW gefinancierd uit de belastingen en premies via een omslagstelsel.
Dit wordt aangevuld met een (bedrijfs)pensioen, dat wordt gefinancierd uit deels zelf gevulde pensioenfondsen, oftewel via een kapitaaldekkingsstelsel. Oorspronkelijk was het idee dat deze twee lagen, samen met eventueel zelf gespaarde koopsompolissen, tot 70% van het laatste verdiende loon moesten optellen. En deze 70% was dan bruto, want netto zou het zelfs dichter bij 100% van het laatst verdiende loon kunnen uitkomen omdat op de AOW geen belasting hoeft te worden betaald.
Bij de introductie van dit systeem werden de huidige kosten van het systeem schromelijk onderschat. Want ook toen was 65 jaar de beoogde pensioenleeftijd, maar dat was in de jaren vijftig ongeveer gelijk aan de levensverwachting, terwijl die nu al boven de 80 jaar ligt.
Menig minister van Financiën heeft zich de afgelopen 30 jaar zorgen gemaakt over de betaalbaarheid van dit systeem. Dit heeft er al toe geleid dat we van eindloon naar middelloon zijn overgegaan, en dat de pensioenleeftijd in stapjes omgaat richting de 70 jaar.
Maar ondanks al deze terechte zorgen staat Nederland er internationaal gezien nog redelijk florissant voor. Andere landen, zoals Frankrijk, hebben hun pensioenvoorziening volledig opgehangen aan een omslagstelsel of hebben, zoals in Amerika, minder goed gevulde pensioenpotten.
Winkans: bijna 100%
Ons pensioensysteem is gebaseerd op het idee van een staatsloterij, maar het verschil is dat, in tegenstelling tot de loopgraafsoldaat, de kansen om vandaag als winnaar uit de bus te komen bijna 100% zijn geworden. Dit lijkt onhoudbaar. Om deze loterij niet failliet te laten gaan moet iedere organisator óf het prijsgeld naar beneden brengen óf de kans om te winnen decimeren.
Anders gesteld: zouden we ons pensioenverlangen niet moeten indammen en juist moeten streven naar een leven lang gezond werken? Natuurlijk, een zwaar beroep als stratenmaker kun je niet tot het einde volhouden, maar daar komen gelukkig toch robots of geautomatiseerde oplossingen voor.
Zouden we niet, net als de nieuwe generatie millennials, een paar jaar werken moeten afwisselen met een half jaartje reizen, in plaats van al het genieten uit te stellen tot na ons pensioen? Ik zie het wel zitten, maar of onze maatschappij er klaar voor is...?