We schrijven 2028. Ik ben net een paar maanden met pensioen. Na de grote beurscrash, nu vijf jaar geleden, is het wel een mooi moment om terug te blikken op de doemverhalen die in 2018 de ronde deden over het gevaar van de steeds populairder wordende indexfondsen.
Klopte die analyses? Bovenal is het aardig het aanbod van ETF’s nu te vergelijken met het aanbod van tien jaar geleden, in 2018. We moeten 35 jaar terug in de tijd, naar 1993, toen de eerste ETF het levenslicht zag. De SPDR op de Amerikaanse S&P500-index was meteen het beste voorbeeld van wat een goed indexfonds zou moeten zijn.
Het fonds volgde de bekende, breed samengestelde benchmark, tegen veel lagere beheerkosten dan actieve, op Amerikaanse aandelen gerichte beleggingsfondsen. De SPY, zoals de code van het fonds was en is, werd zeer groot in omvang en gemakkelijk verhandelbaar.
Nieuwe impuls
Wat was de bestaansreden van het fonds? Het antwoord is simpel. Het bleek dat dure, actief beheerde fondsen gemiddeld genomen niet in staat waren de S&P500 te verslaan.
Het antwoord van de slimme fondsuitgever SPDR was niet meer dan logisch: stel een fonds samen dat bestaat uit aandelen, zodanig gewogen dat de prestatie precies gelijk wordt aan die van de index, minus de (beheer)kosten. Omdat actief beheer niet nodig is, is een degelijk fonds veel goedkoper dan een actief fonds. Het succes van dit principe van indexbeleggen was enorm.
In het eerste decennium van deze eeuw kreeg de markt van indexfondsen een nieuwe impuls. Er werden steeds meer smart bèta-producten uitgegeven. Deze fondsen volgden een index die was samengesteld op basis van een (geautomatiseerde) strategie, die ertoe moest leiden dat beter werd gepresteerd dan de oorspronkelijke (benchmark) index.
Smart bleek niet zo slim
De low volatility- en momentum-indices zijn daar voorbeelden van. In de loop van de jaren werden indices samengesteld op basis van allerhande strategieën. Op het moment van uitgifte konden ze op grond van een backtest vaak superieure prestaties ten opzichte van de standaardindex laten zien.
De afgelopen tien jaar zagen we dat veel van deze fondsen onderpresteerden. Soms kwam de eerder gemeten outperformance door andere factoren, bijvoorbeeld een overweging van (achteraf) goed presterende sectoren. Maar de voorbije jaren is gebleken dat de markten een totaal ander koersverloop lieten zien dan we in 2018 (en de jaren daarvoor) dachten.
Strategieën gebaseerd op de jaren voor 2018 werkten na die tijd niet of veel minder goed. Uiteindelijk bleken de ETF’s op deze slimme indices net zoveel moeite te hebben om in te spelen op de marktomstandigheden als actieve fondsbeheerders. De veelbelovende smart bèta-ETF’s maakten hun belofte niet waar. Deze fondsen maken nu nog maar een beperkt gedeelte van de markt uit.
Thema-ETF’s in opkomst
Een andere ontwikkeling die in 2018 zichtbaar werd en sindsdien wél succesvol is gebleken, is de opkomst van thema-ETF’s. Anders dan de brede benchmark-indices volgen deze indexfondsen thema’s die bij beleggers geliefd zijn. Bekend voorbeeld in die tijd was de opkomst van roboticafondsen, die aandelen van bedrijven opnamen die zich met kunstmatige intelligentie en aanverwante zaken bezighielden.
Het grote voordeel van deze thema-ETF’s is dat beleggers kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen en daarbij niet op één paard hoeven te wedden. Met een grote verzameling van bedrijven is er een goede kans dat er één of meer winnaars op het thema geselecteerd zijn.
Natuurlijk zal er ook een aantal fondsen in de index zijn opgenomen dat het uiteindelijk niet haalt. Maar dan komt precies de toegevoegde waarde van indexbeleggen om de hoek kijken. Op voorhand is niet duidelijk te zien welke bedrijven zullen overwinnen en welke bedrijven kopje onder gaan. Dankzij thema-ETF’s kan in elk geval een goede poging worden gedaan bovengemiddeld te scoren, als het desbetreffende thema inderdaad floreert.
Robotica is nu natuurlijk geen nieuw thema meer, maar de indexfondsen die zich bijvoorbeeld richten op aandelen van bedrijven die zich bezighouden met de verdere exploitatie van Mars, schieten als paddenstoelen uit de grond. Dat is niet verwonderlijk na de succesvolle landing van de eerste mensen op de rode planeet, nu drie jaar geleden.
Indexfondsen gemakkelijker te verslaan
Ik kom terug op het initiële bestaansrecht van ETF’s, het onvermogen van veel actieve fondsen om bovengemiddeld te scoren. Op dat gebied is de afgelopen tien jaar wel wat veranderd. In 2018 bijvoorbeeld wees SPIVA-onderzoek uit dat over de vijf voorgaande jaren 84% van de actieve beleggingsfondsen slechter presteerden dan de S&P500.
Opvallend was toen dat over een periode van een jaar het percentage met 63% een stuk beter was voor de actieve fondsen. Dat lagere percentage bleek geen incident. Nu, in 2028, blijkt volgens opnieuw een onderzoek van SPIVA dat nog maar 40% van de actieve fondsen slechter presteert dan de index.
De reden is duidelijk. De afgelopen decennia hebben de ETF’s enorm aan populariteit gewonnen. In 2018 vormden ETF’s nog 25% van de totale markt van beleggingsfondsen. Nu is dat percentage gestegen naar 35% en is het al een aantal jaren stabiel. Door de vlucht naar index fondsen wordt het gemakkelijker voor actieve fondsen om de index te verslaan.
Meer ruimte voor actief
Immers, indexbeleggers reageren niet op specifieke gebeurtenissen bij individuele bedrijven. De steeds kleinere groep actieve beleggers kan dat wel doen. Door de enorme groei van ETF’s is er meer ruimte voor actieve beleggers om tot een outperformance te komen en de hogere fondskosten te rechtvaardigen.
De financiële wereld keek in 2018 nog argwanend naar de groei van indexfondsen in verband met het mogelijke gevaar dat dit een crash zou veroorzaken, of op zijn minst versterken. Dat bleek proefondervindelijk niet het geval. De enorme koersdalingen in 2023 werden niet veroorzaakt door indexfondsen en zeker ook niet door deze fondsen versterkt. Integendeel, ETF’s bleken juist een stabiliserend effect te hebben.
De crash werd veroorzaakt door specifieke factoren, waar ik nu niet over zal uitweiden. Aanvankelijk leidde de gemakkelijke verkoop van indexfondsen mogelijk tot extra koersdruk. Maar vervolgens, juist door de gemakkelijke verhandelbaarheid en de spreiding van een indexbelegging, werden ETF’s sneller weer opgepakt, wat de koersdaling uiteindelijk deed afzwakken en wat het herstel versnelde.
Klaar voor 2030
Tot slot, het mag u niet verbazen dat ik daar aandacht aan besteed, ben ik blij dat de informatievoorziening met betrekking tot ETF’s in 2028 is verbeterd ten opzichte van 2018. Tien jaar geleden vergeleken ETF’s hun prestatie met de netto-index. Dat vertekent het beeld en wekt de indruk dat het fonds zelfs beter presteert dan de index.
De toezichthouders echter bepaalden in 2020 dat ETF-prestaties alleen nog maar met bruto-indices vergeleken mogen worden. Ook hebben ETF-uitgevers nu de verplichting voor beleggers relevante indexinformatie te geven, ook als de indexuitgever uit commerciële overwegingen die informatie achter een betaalmuur heeft gezet.
Dat is vooral van belang voor de indexfondsen die een obligatie-index volgen. Samenvattend, ongeveer 35% van de fondsenmarkt bestaat nu uit ETF’s. Smart bèta-ETF’s zijn op hun retour, terwijl thema-ETF’s bloeien, naast uiteraard de fondsen op de grote benchmark-indices.
ETF’s bleken de afgelopen tien jaar geen gevaar voor het financiële systeem en doorstonden de crash van 2023 uitstekend. Financiële ongelukken met indexfondsen zijn er nauwelijks geweest vanwege de nu complete informatie bij de indexfondsen. De markt van ETF’s is nu, in 2028, tot volledige wasdom gekomen en biedt een grote toegevoegde waarde voor (bijna) elke belegger, terwijl de rol van actieve fondsen zeker niet is uitgespeeld. De ETFmarkt is klaar voor de jaren (tweeduizend)dertig.