Never underestimate the American consumer, is een uitspraak waar optimistische beleggers in het verleden goed van hebben geprofiteerd. Zelfs nu de commentaren vooral over de groeivooruitzichten van de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India, China) lijken te gaan, moet de invloed van de Amerikaanse consument niet onderschat worden.
Om een idee te geven: de Amerikaanse consumptieve bestedingen waren in 2010 even groot als de volledige economieën van China, Brazilië, Rusland en India bij elkaar opgeteld… Maar hoe zien de structurele vooruitzichten van deze bestedingscomponent er uit? Om te beginnen wat historie. In de bijgevoegde grafiek laat de dikke rode lijn (op de linkeras) het verloop van het belang van de consument als percentage van de totale economie zien, de consumptiequote.
Waar deze consumptiequote in geïndustrialiseerde landen als de eurozone en Japan de afgelopen dertig jaar in een bandbreedte van 54 tot 59% fluctueerde, is er in de Verenigde Staten sprake van een structurele stijging. De economische groei in de Verenigde Staten is volgens de laatste cijfers voor meer dan 70% afhankelijk van de consument.
Ruime kredietverlening
De perceptie is dat deze consumptiedrift vooral te danken is aan ruimhartige kredietverlening, waarbij Amerikaanse consumenten niet sparen en zich tot over hun oren in schuld hebben gestoken. Op zich is een dergelijke conclusie niet te trekken op basis van een hoge consumptiequote alleen: ook zonder schulden zijn er voldoende redenen waarom de Amerikanen relatief meer consumeren.
Zo zijn de belastingen in de Verenigde Staten lager, is de overheid er kleiner en is de Verenigde Staten een netto importeur, terwijl Japan en Duitsland netto exporteurs zijn. Aangezien netto import de omvang van de totale economie verlaagt (ze produceren de goederen niet zelf), wordt daarmee het percentage consumptie als percentage van het bruto binnenlands product hoger.
En op zich hoeft een hoge consumptiequote op zich niet een teken van oplopende schulden te zijn. Iemand die 5 miljoen op de bank heeft staan en verder niet spaart uit zijn inkomen is niet echt onverantwoord bezig. Om dit in beeld te brengen staat het vermogen van de Amerikaanse consument op de rechteras van de grafiek weergegeven. Dit is het netto vermogen, dus alle bezittingen (beleggingen, huizen, iPods) verminderd met de uitstaande schulden.
Positief: het vermogen van de Amerikanen is bijna vier keer zo groot als de omvang van de economie: 382% volgens de laatste cijfers. Niet bepaald arm. Het slechte nieuws is dat het vermogen de afgelopen tien jaar verre van stabiel is geweest. Zo liep eind jaren negentig het vermogen op door de internetzeepbel (bovenste licthblauwe vlak) en in 2003-2007 door de zeepbel in de huizensector (het middelste vlak), in beide gevallen gevolgd door een sterke daling.
Einde van de consument?
Opmerkelijk daarbij is dat een stijging van het vermogen wel tot een hogere consumptiequote lijkt te hebben geleid, maar dat een daling van het vermogen geen versobering tot gevolg heeft gehad. Het vermogen is terug op het niveau van midden jaren negentig, maar de consumptiequote ligt inmiddels 4% hoger… De kans dat de consument nogmaals als de onverwachte redder uit de hoek zal komen lijkt daarmee niet groot.
Uiteraard kán het vermogen in de toekomst herstellen, maar met de recente nieuwe daling van de huizenprijzen lijkt dat op korte termijn niet erg waarschijnlijk. Tel daarbij op dat de besparingen inderdaad relatief laag zijn (5%) en dat er geen ruimte is voor een belasting- en/of renteverlaging.
Op zich hoeft ook dit nog niet het einde van de Amerikaanse consument te betekenen, maar dat de consument een voortrekkersrol zal gaan spelen in de wereldeconomie lijkt tegelijkertijd onwaarschijnlijk.
(Dit artikel is tevens gepubliceerd in IEX magazine, juni 2011)