Het is samen met de energietransitie het belangrijkste dossier in de Nederlandse energiewereld: de gasproductie in Groningen en de daaraan gerelateerde aardbevingen. Het heeft tot grote maatschappelijke onrust geleid.
De productiebeperkingen voor het Groningen veld droegen in belangrijke mate bij aan de dramatische daling van de Nederlandse aardgasbaten van 15 miljard euro (2013) tot rond 2 miljard euro (2016). Er zijn weinig aardwetenschappers in Nederland die aan dit debat willen (en mogen) deelnemen.
Hierbij van mijn kant een voorzichtig begin: zes stellingen over Groningen gas en aardbevingen.
1. Er is een grote onzekerheid in de intensiteit van toekomstige aardbevingen
Om dit goed te kunnen voorspellen zouden we een veel completer model van de ondergrond moeten hebben en een veel vollediger kennis van de materiaaleigenschappen. Dat gaat onze mogelijkheden ver te boven.
Onze voorspellingen zijn voor een teleurstellend groot deel gebaseerd op extrapolatie van wat we tot nu toe hebben geobserveerd.
Vast staat dat het gedeelte van de energie gerelateerd aan compactie van het gashoudende reservoir dat vrijkomt in de vorm van aardbevingen geleidelijk is toegenomen als functie van de totale compactie (en productie).
Of, en voor hoe lang, dat zich voort blijft zetten weten we simpelweg niet. Het is beter die onzekerheid te onderkennen; voor lange tijd is die schromelijk onderschat. Wel zijn veranderingen in seismische intensiteit tot nu toe geleidelijk gegaan.
Dat maakt het zeer waarschijnlijk dat we de Groningen productie op een verantwoorde manier kunnen regelen door de productie aan te passen aan de recent geobserveerde seismische intensiteit. Maar volledige zekerheid biedt het niet.
2. De recente productiemaatregelen hebben goed gewerkt
Zij leidden tot een grote vermindering van de seismiciteit. Van 2012 tot 2016 nam het jaarlijks cumulatief seismisch moment (een betere maatstaf voor de seismische intensiteit dan het aantal registreerde aardbevingen) af met meer dan 95%.
Deze productiemaatregelen bevatten drie componenten:
- Een algeheel productieplafond voor het veld.
- Een zo constant mogelijke productie door het jaar heen.
- Separate productieplafonds voor de gebieden met de meeste seismiciteit (met name het gebied bij Loppersum) wat leidde tot een verschuiving van de productie naar andere gebieden.
Hierbij is de bijdrage van elke afzonderlijke component niet geheel duidelijk. De eerste twee componenten hebben een blijvend effect; de derde heeft (voornamelijk of geheel) een tijdelijk effect.
Na verloop van tijd zal de drukafname (en resulterende compactie) op het niveau van het gasreservoir hier weer in de pas beginnen te lopen met die van de rest van het veld (en dat gebeurt nu ook).
3. Een gedeelte van de aardgasbaten zou naar Groningen moeten gaan
De huidige onrust in Groningen is niet alleen gerelateerd aan aardbevingen maar ook aan het zich slecht behandeld voelen door de centrale overheid. En daar hebben de Groningers een punt.
Zo leerde een analyse van de investeringen van het FES (het fonds voor de infrastructuur waar van 1995 tot 2009 een deel van de Groninger aardgasbaten heen ging) dat bijna 90% geïnvesteerd werd in de Randstad. Naar de drie Noordelijke provincies tezamen ging slechts 1%.
In het algemeen lijkt het me goed dat de opbrengsten van bodemschatten naar de staatskas gaan. Maar voor dit specifieke geval (een totale opbrengst van ongeveer 300 miljard euro voor het land gepaard gaande met substantiële zorgen en lasten en voor de lokale regio) lijkt het me niet rechtvaardig.
4. Het merendeel van de recente claims betreft schade die niet aan aardbevingen gerelateerd is
Het percentage schademeldingen dat beoordeeld is als zijnde niet gerelateerd aan aardbevingen is door de jaren heen gestegen, van ongeveer 20 in 2012 tot 80 in eind 2015. Dat is consistent met een aantal andere observaties:
- Van 2012 tot 2015 nam het cumulatief seismische moment (per jaar) af met een factor 5. De hoeveelheid claims nam echter toe met een factor 5.
- Bij de 2012 Huizinge-beving was er een duidelijke correlatie tussen de afstand tot de beving (of meer exact: de maximale grondversnelling) en het percentage huizen met een schadeclaim. Voor meer recente bevingen, zoals de 2015 Hellum-beving, is een dergelijke correlatie niet of nauwelijks aanwezig.
- Een substantieel deel van de recente claims komt uit gebieden met minimale grondversnellingen (en waar versnellingen ten gevolge van verkeer of bouwactiviteiten hoger zijn dan die gerelateerd aan aardbevingen).
Zowel de NAM als de overheid zijn zich hiervan terdege bewust. Toch durven ze dat in het huidige klimaat niet of nauwelijks hardop te zeggen. Dat helpt de Groningers niet. Het evalueren van grote aantallen claims uit gebieden waar de kans op schade nihil is houdt een grote inspanning in.
De kosten van het evalueren zijn ondertussen groter dan de kosten van het versterken van huizen en het compenseren van schade. Dat geld had beter besteed kunnen worden aan het efficiënter en ruimhartiger omgaan met de claims uit de kerngebieden waar wel degelijk sprake is van schade.
5. De maatschappelijke onrust wordt bepaald door het gevoel van onzekerheid en de perceptie van het risico
Aan gasproductie gerelateerde aardbevingen komen ook in het Noorden van Duitsland voor. De beving met de met afstand grootste magnitude (Rotenburg, magnitude 4.5) vond in Duitsland plaats (ter vergelijking: de zwaarste Nederlandse beving in Huizinge had een magnitude van 3.6).
Nu zal de bodemgesteldheid in Duitsland over het algemeen leiden tot lagere oppervlakte acceleraties (bepalend voor de schade) voor een gegeven magnitude. Ook zijn de aardbevingen in Duitsland meer verspreid (vergelijkbaar met die bij de Nederlandse kleinere gasvelden).
Toch blijft het frappant dat deze forse bevingen in Duitsland nauwelijks tot ongerustheid geleid hebben. In Duitsland zijn ze daarentegen weer zeer bezorgd over de mogelijke kankerverwekkendheid van olie- en gaswinning; een discussie die in Nederland weer totaal niet speelt.
De schade in Groningen valt niet te vergelijken met die van de 1992 Roermond-aardbeving. Hierbij viel er ook een aantal gewonden (aan de Duitse kant van de grens) toen mensen die hun huis uit renden geraakt werden door vallende stenen en dakpannen.
De maximale potentiële magnitude van aardbevingen in Limburg wordt geschat op 6,5 tot 7. Toch leidt dit niet tot ongerustheid. Zijn aardbevingen door natuurlijke oorzaken zoveel makkelijker te accepteren?
6. Het uitbannen van elk risico is niet mogelijk, en daar moet ook niet naar worden gestreven
Op allerlei manieren lopen wij risico's. Overstromingen zijn voor Nederlanders een risico. Toch verhogen wij de dijken niet tot een niveau van absolute zekerheid. Mensen die dicht bij Schiphol wonen lopen een risico. Toch gaat Schiphol niet dicht.
In de praktijk worden al dit soort issues onderworpen aan een kosten-batenanalyse. Ook beslissingen over Groningen zouden gemaakt moeten worden op basis van een kosten-batenanalyse, zoals voorgesteld door de Nijmeegse hoogleraar Ira Helsloot.
Een halvering van de huidige productie tot 12 miljard kubieke meter per jaar, zoals nu door een aantal politieke partijen voorgesteld, zal de staat wederom miljarden euro’s gaan kosten. Staat dit nog in verhouding met de risico's die nu gelopen worden?
Ter vergelijking: een investering van 120 miljoen euro in de Groningse provinciale wegen leidt naar schatting van de ANWB tot een vermindering van het aantal verkeersdoden en gewonden met ongeveer achthonderd over een periode van twintig jaar.
De raad voor de Veiligheid concludeerde indertijd dat veiligheid nauwelijks een rol speelde in de besluitvorming rond de gaswinning in Groningen. Maar nu lopen we het risico dat de wijzer doorslaat naar de andere kant: dat veiligheid hier moet worden verkregen tot elke prijs.