Is, na decennia van exponentiële groei, de rek uit de wereldhandel? Sinds de financiële crisis van 2008 lijkt het er op dat de piek van de wereldhandel is bereikt.
De exponentiële groei beperkte zich oorspronkelijk tot het ontwikkelde westen, maar sinds de jaren negentig van de vorige eeuw kwam daar ook de handel met de Aziatische landen bij. China, en in bredere zin Azië, zijn het centrum geworden van de wereldwijde maakindustrie.
Of het nu consumentenelektronica is of kleding, zonnepanelen of speelgoed, het wordt meestal gemaakt in Azië en geëxporteerd naar onze Westerse wereld. Bijvoorbeeld de iPhone: een Amerikaans ontwerp, maar hij wordt toch echt in elkaar geschroefd in China.
Klik op de grafiek voor een grote versie
De vraag is: is er structureel iets veranderd waardoor de wereldhandel en globalisatie niet meer verder stijgen? De grafiek hierboven lijkt het einde van de grote stijging wel aan te geven.
Is het verder uitbesteden naar lagelonenlanden daadwerkelijk gestopt? Ik ben daar eens wat dieper ingedoken en weet vijf ontwikkelingen aan te wijzen die erop duiden dat de piek in de wereldhandel inderdaad lijkt te zijn bereikt.
1. Arbeid in lagelonenlanden niet wezenlijk goedkoper
Het belangrijkste argument om destijds de maakindustrie uit te besteden aan China was simpelweg van economische aard. Het was in de jaren negentig veel goedkoper om in China of Thailand te produceren dan in Nederland of Amerika.
Dat is nog steeds het geval, maar het verschil is wel veel kleiner geworden. Na decennia waarin de minimumlonen met tientallen procentpunten per jaar zijn gestegen, is het nu goedkoper geworden om in Mexico te produceren voor de Amerikaanse markt dan in China.
Vanaf 2000 zijn de loonkosten in China bijvoorbeeld met meer dan 300% gestegen, terwijl ze in de Verenigde Staten gelijk zijn gebleven en in Mexico door de devaluatie van de peso juist zijn gedaald.
2. Technologie maakt lokaal produceren goedkoper
Hoewel de arbeidskosten per land enorm verschillen, is de prijs van robots in ieder land min of meer gelijk. Het omarmen van robottechnologie en automatisering is de oplossing voor zowel een krimpende beroepsbevolking als stijgende arbeidskosten.
Het maakt qua kosten niet zo heel veel meer uit of een robot een spijkerbroek in Beijing in elkaar naait of in Chicago. Qua transportkosten en levertijden is Chicago zelfs veel aantrekkelijker voor de productie voor de Amerikaanse markt.
Ook een technologie als 3D printen maakt het lokaal produceren in kleinere hoeveelheden veel efficiënter. Vooral ook omdat hiermee de producten aan de wensen van de consument aangepast kunnen worden.
Robots, net als computers, worden steeds slimmer en goedkoper, terwijl de lonen wereldwijd meestal stijgen. Zo is na de introductie van een 10 dollar-minimumloon in Californië in 2016, McDonalds begonnen met het op grote schaal uitrollen van touchscreen-bestelterminals. Soms is een robot eenvoudiger dan u denkt.
3. Lokale energie maakt lokaal produceren goedkoper
Met de doorbraak van goedkoop schaliegas hebben de Verenigde Staten een duidelijk competitief voordeel in handen gekregen. Terwijl een MMBtu aan gas daar tussen de 3 en 4 dollar kost, is dat hier in de Rotterdamse haven rond de 10 dollar en in Japan zelfs meer dan 12 dollar.
Was het voorheen vanwege de arbeid goedkoper om energie-intensieve productie van bijvoorbeeld plastics naar het Verre Oosten te verplaatsen, dan is het nu goedkoper om dit weer in Chicago te doen.
Wat schaliegas voor de Verenigde Staten is, kunnen zonne- en windenergie worden voor de rest van de wereld. Het is niet voor niets dat op sommige winderige en zonovergoten dagen de energieprijzen al negatief kunnen worden in Duitsland.
Zonne- en windenergie zijn net als schaliegas lokale energiebronnen die het lokaal produceren economisch aantrekkelijker kunnen maken. De opslag en vervoer van deze energie is vooralsnog duur en omslachtig, wat de lokale consumptie van deze energie stimuleert.
4. Het risico van te efficiënt produceren
Na jaren van uitbesteden en globalisering lijkt de wereld te efficiënt geworden. Iets te veel massaproductie op één plek kan namelijk ook tot problemen leiden.
Zo was het bijvoorbeeld na de overstroming in Bangkok in 2011 moeilijk om nog aan een harddisk voor een pc te komen en stegen de prijzen ondanks de wereldwijde recessie.
Meer dan 75% van deze harddisks werd namelijk in en rond Bangkok gefabriceerd. Hetgeen op papier heel efficiënt en daarom goedkoop lijkt maar in de praktijk tot tekorten kan leiden bij calamiteiten. Hetzelfde gebeurde met versnellingsbakken na de ramp in Fukushima.
Het is daarom ook niet vreemd dat meer en meer bedrijven een stap terugzetten in hun globalisatie. Ergens in Europa maken ze wat ze nodig hebben voor de Europese markt en in Azië wat ze nodig hebben voor de Aziatische markt.
Misschien niet de goedkoopste oplossing, maar mocht er iets gebeuren in een Europese fabriek dan kan in ieder geval de Aziatische fabriek bijspringen en verliezen ze niet direct al hun klanten aan de concurrentie.
5. De politieke wind waait naar autarkie
Al is veel nog onduidelijk wat betreft het beleid van de nieuwe Amerikaanse regering, een ding is wel helder en dat is Trumps verkiezingsslogan America First. Bedrijven worden op allerlei manieren aangemoedigd, soms zelfs door president Trump zelf, om in Amerika te produceren voor de Amerikaanse consument.
Ook in China is de politieke wind anders gaan waaien en wil President Xi af van het export-gedreven groeimodel in ruil voor een meer service- en op de interne markt georiënteerde groeistrategie. Ook bij de verkiezingen in Europa lijkt de populistische vlag van eigen fabriek eerst steeds vaker de mast in te gaan.
Kortom als de politiek wil dat er lokaal geproduceerd wordt, de technologie het mogelijk maakt en de bedrijven het doen omdat het simpelweg goedkoper geworden is en het minder bedrijfsrisico met zich meebrengt, dan lijkt het me inderdaad dat globalisatie zijn piek gehad heeft.
Lees ook de vorige column van Henk Grootveld: Zoet met een nare nasmaak, over suiker en de voedingsmiddelenindustrie.