In mijn laatste column beschreef ik de recente ontwikkelingen op de oliemarkten en mijn verwachting voor de olieprijs in 2019: een zijwaartse beweging. In deze eindejaarscolumn wil ik verder kijken dan 2019 en ingaan op de gevolgen van klimaatverandering voor de olie-industrie.
Geen twijfel mogelijk aan de opwarming van de aarde
Regelmatig verschijnen er artikelen die opwarming en klimaatverandering (of de menselijke oorzaken daarvan) in twijfel trekken. Ik vind dat eigenlijk onvoorstelbaar.
Metingen laten onomstotelijk zien dat de gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak is toegenomen. Of die opwarming nu 1,0 of 1,3 graad is sinds het begin van het industriële tijdperk (dat is de mogelijke range) is van secundair belang.
Net zo onomstotelijk is de toename van het CO2-gehalte in de atmosfeer; iets dat voornamelijk komt door het verbruik van fossiele brandstoffen. Dat een toename van het CO2-gehalte leidt tot opwarming is volstrekt plausibel (het vermindert de hoeveelheid infraroodstraling die door de aarde wordt uitgestraald). Als men dat modelleert geeft het een opwarming die vergelijkbaar is aan de geobserveerde opwarming van de aarde.
In de wetenschap is geen plaats voor fake news. Men corrigeert elkaar voortdurend en zo convergeert men langzaam naar een beter begrip van zaken. Dat systeem werkt; ook voor klimaatwetenschap.
De werkelijke vraag is hoe om te gaan met dit probleem. Moeten we ons meer richten op kernenergie? Willen we in Nederland voorloper zijn in de energietransitie - desnoods ten koste van een stukje welvaart? Over dat soort dingen kunnen de meningen verschillen. Maar kunnen we het eens zijn over de basics? De temperatuur neemt toe en dat komt door het uitstoten van broeikasgassen.
De olievraag daalt niet
Op dit moment proberen sommige actiegroepen er ons van te overtuigen dat oliebedrijven niet in staat zullen zijn hun reserves te produceren. Als ze dan met hun stranded assets blijven zitten zou dat tot grote financiële problemen kunnen leiden. Zoeken naar nieuwe olievelden is wel het laatste wat ze nu zouden moeten doen.
Deze redenering is naar mijn mening onjuist. De verhouding tussen bewezen reserves en jaarlijkse productie ligt voor westerse oliemaatschappijen rond de 10. Uit deze reserves produceren zij en het is hier dat zij hun grote investeringen hebben gedaan (en op basis waarvan zij door beurs en analisten gewaardeerd worden). Deze bewezen reserves zullen zij volledig kunnen produceren.
Zonder enige investering daalt de productie van een olieveld per jaar gemiddeld met een kleine 10%. Voorlopig daalt de wereldwijde vraag naar olie echter helemaal niet. Als dat, mogelijk al rond 2025, wel zal gebeuren zal dat met een veel kleiner jaarlijks percentage zijn. Ook voor een 2 graden scenario is de vraag naar olie in 2040 nog ongeveer 75% van de huidige vraag. Oliebedrijven kunnen voorlopig nog niet stoppen met investeren.
De maatschappelijke acceptatie van oliebedrijven daalt wel
Het probleem voor westerse oliebedrijven is niet zozeer een daling van de olievraag maar een daling van de maatschappelijke acceptatie van hun activiteiten. Zij bevinden zich in een eigenaardige spagaat: de samenleving stelt ze verantwoordelijk voor klimaatverandering maar blijft ondertussen hun product onverminderd consumeren.
Komen oliebedrijven nog weg met hun winst en relatief hoog rendement op het produceren van olie en gas als in de toekomst de gevolgen van klimaatverandering nog duidelijker worden? Het is niet denkbeeldig dat westerse landen belastingen op winst uit fossiele brandstoffen dan gaan verhogen. Evenmin valt uit te sluiten dat zij in sommige landen aansprakelijk gesteld zullen worden voor de gevolgen van klimaatverandering.
Kan de winning van olie en gas überhaupt nog doorgaan in sommige westerse landen? In Nederland is het ontwikkelen van nieuwe gasvelden, door een veelheid aan regelgeving en tegenwerking vanuit een deel van de samenleving, nu praktisch onmogelijk geworden.
Hoe reageren oliebedrijven?
Oliebedrijven houden er wel degelijk rekening mee dat de vraag vroeger of later terug gaat lopen. De exploratie in nieuwe gebieden zonder enige bestaande infrastructuur (denk aan de Arctische gebieden) is stopgezet. Alle majors, met uitzondering van ExxonMobil, trokken zich de afgelopen jaren terug uit Canadese oliezanden (het segment binnen de olie-industrie met de langste terugverdientijd).
Zij besteden meer aandacht aan het terugdringen van emissies bij het produceren van olie en gas. Methaanlekkages (methaan is een krachtiger broeikasgas dan CO2) worden nu aangepakt. Men is terughoudend om nieuwe projecten voor de energie-intensieve winning van zware olie op te zetten.
Daarbij beginnen sommige oliebedrijven nu ook concrete en ambitieuze targets te stellen. Shell mikt erop dat de totale bijdrage aan de opwarming, per eenheid energie, van hun producten (inclusief het verbruik) in 2035 met 20% verminderd zal zijn (en met 50% in 2050). Het vereist een aanpak van methaanemissies, een verschuiving van olie naar gas en een grote groei van het produceren en/of distribueren van elektriciteit (denk aan offshore wind), biobrandstoffen en waterstof.
Hogere investeringen in duurzaam
Met name voor de Europese majors (Shell, Total, in minder mate BP) beginnen de investeringen in duurzame energie van de grond te komen. Al gaat het om forse investeringen; procentueel is het nog slechts ongeveer 5% van de jaarlijkse budgetten.
Op de lange duur staan oliebedrijven voor een keus. Blijft men zich concentreren op de bestaande core olie en gas business waar hun technische kracht en competentie grotendeels ligt? Of transformeert men zich tot een algemene energiemaatschappij en accepteert men dat het voorkomen van krimp samengaat met het zich begeven in sectoren waarvan het rendement, althans tot nu toe, systematisch lager lag? Tot nu toe lijken vooral de grote Europese oliebedrijven op de tweede optie voor te sorteren.
Oliebedrijven staan niet los van de maatschappij waarin zij opereren. Het is goed mogelijk dat voor Shell het hoofdkantoor en een afdeling New Energies in Nederland blijft maar dat de support voor de wereldwijde olie- en gasactiviteiten verder naar het buitenland verschuift.
Wat betekent dit voor beleggers?
Voor beleggers geldt eens te meer: kijk uit dat men niet alle eieren in één mandje legt. Dat geldt voor alle sectoren maar zeker ook hier. Grote oliemaatschappijen zijn geen weduwen- en wezenfondsen meer (zijn die er überhaupt nog?) waar men lange tijd niet naar om hoeft te kijken. Het kan aantrekkelijk zijn, gezien de hoge dividenden, maar er zijn ook risico’s.
De eigenlijke vraag is: zijn deze risico's voldoende in de koersen verdisconteerd? Naar mijn inschatting is dat, voor de westerse oliebedrijven met een relatief hoog dividend, wel het geval. Dat hoge dividend is er niet voor niets. Deze bedrijven hadden altijd al een relatief hoog dividend rendement. Tien jaar geleden dacht men nog dat de olie in de grond voor deze bedrijven ooit zou opraken; iets dat heel anders uit pakte. Nu prijst men de lange termijn gevolgen van klimaatverandering in.
Bubbels voor aandelen komen vanuit een onverwachte hoek. Men kan, bij de huidige publiciteit over dit onderwerp, moeilijk stellen dat dit voor klimaatverandering het geval is.
Een gelukkig 2019 voor een ieder die dit leest!