Veel beleggers hebben olie- en gasbedrijven in hun portefeuille. Het relatief hoge dividend speelt daarbij een grote rol. Een hoog dividend is echter onlosmakelijk verbonden met twijfels over de houdbaarheid ervan.
Hieronder volgen vijf bedreigingen voor de winstgevendheid van olie en gas.
1. Schalieolie blijft groeien
Schalieolie, mogelijk gemaakt door het fracken van met name horizontale putten, is de grootste recente technologische doorbraak in de olie-industrie. Niet alleen om het te kunnen blijven winnen. Maar ook om de kosten zover omlaag te krijgen dat men kan blijven boren in tijden van lage olieprijzen.
Winstgevend is het echter (nog) niet. Wel is de jacht op een beetje rendement zo groot dat men hier geld in blijft pompen. Goedkoop geld heeft ook hier de zaak op zijn kop gezet.
Schalieolie heeft vooralsnog een grote invloed op de olieprijzen. Voor 2018 schat Citibank een olieproductie tussen 9.6 miljoen vaten per dag in de VS (vergelijkbaar met die van 2017; voor een olieprijs van 40 dollar per vat) tot 12.1 miljoen vaten per dag (voor een olieprijs van 70 dollar per vat).
Boven de 50 dollar per vat neemt de productie dermate snel toe dat het op de korte termijn een plafond voor de olieprijs is (een grote uitval van olieaanbod door een crisis in het Midden Oosten daargelaten). Dit alles betekent lagere prijzen en minder winstgevendheid voor conventionele olie.
Onduidelijk is tot welk niveau VS schalieolie kan blijven doorgroeien. Er zijn grote verschillen tussen de verschillende scenario's hiervoor. Maakt verdere technologische vooruitgang op termijn ook productie buiten de beste sweet spots mogelijk? Blijft Wall Street hier geld in stoppen?
2. De olievraag neemt minder snel toe
De vraag naar olie stijgt nog steeds. Voor de laatste tien jaar kan men er haast een liniaal langs leggen: elk jaar neemt de vraag met een kleine 1,5% toe. Maar de tijden van grote groei zijn voorbij.
Dat gedurende de laatste drie jaar, in een periode van lage olieprijzen, de vraag niet meer is toegenomen dan het langetermijngemiddelde is een veeg teken. De energie intensiteit van economieën neemt af. De focus van China verschuift van maakindustrie naar service. Andere landen zoals India nemen het stokje slechts in beperkte mate over.
Elektrische auto's zullen leiden tot minder verbruik van olie in die sector. Daarentegen lijkt de groei in het olieverbruik voor de luchtvaart en petrochemie voorlopig nog niet af te vlakken. Een langdurig plateau in het verbruik van olie lijkt waarschijnlijker dan een peak oil demand dat gevolgd wordt door een snelle daling.
Op zich hoeft een plateau of een licht dalende vraag geen lage prijzen te betekenen. Van belang is dat de industrie de vraag niet overschat. 90 miljoen vaten per dag aan vraag (nadat eerst 95 miljoen is ingeschat) ziet er een stuk slechter uit qua prijs dan 90 miljoen vaten per dag aan vraag (nadat eerst 85 miljoen is ingeschat). Volumes zijn belangrijk voor een olieproducent. Maar de prijs: die is véél belangrijker.
3. Een overaanbod aan LNG
Met LNG begint zich steeds meer een wereldwijde markt voor gas te ontwikkelen. Dat opent nieuwe afzetmarkten. LNG heeft echter ook een nadeel: het is duur.
LNG loopt qua cyclus nu achter bij olie. De periode van 2015 tot 2020 laat een grote uitbreiding zien van de capaciteit (met name in Australië en de VS). Daarentegen valt de groei van de vraag tegen. Jazeker, de vraag groeit in China. Maar China wedt, in zijn vermindering van focus op kolen, op veel paarden tegelijk (nucleair, renewables, Russisch gas, lokaal schaliegas en, inderdaad, LNG).
Wereldwijd zijn renewables een sterke concurrent voor gas. Veel gas wordt gebruikt om elektriciteit op te wekken en hier komen zon en wind nu serieus van de grond. In zijn algemeenheid heeft de industrie een probleem om gas als transition fuel te verkopen.
Dit alles drukt de prijzen. En over die lage gasprijzen maakt men zich minstens zoveel zorgen als de lage olieprijzen. De enige plek waar gas het echt goed doet is de VS. Schaliegas heeft hier een grote vlucht genomen. Qua volumes wel te verstaan; niet qua winstgevendheid.
4. De positie van OPEC verzwakt
Budgetproblemen treffen alle OPEC landen. Voor de sterkere onder hen betekent dat dat ze interen op hun financiële reserves. Voor de zwakkere zoals Venezuela is de situatie ronduit dramatisch.
Het vermogen om een tijd van lage olieprijzen zonder al te veel problemen voor de bevolking uit te zingen wordt kleiner (die bevolking is, net als hun materiële behoeften, veelal een stuk groter geworden). De verleiding om zich niet te houden aan productiebeperkingen wordt daarmee groter. Dit kan leiden tot een race naar de bodem die alleen maar verliezers kent.
Voorlopig worden de productiebeperkingen vooral gedragen door Saudi-Arabië. Hoe lang gaat het daarmee door? De jonge de facto machthebber van het land is in staat tot bruuske initiatieven en plotselinge veranderingen van koers. Hoe reageert hij als Rusland zich geleidelijk minder aan de afgesproken beperkingen gaat houden?
5. Renewables lijken minder winstgevend
Moeten olie- en gasbedrijven overstappen op renewables? Tot nu toe zijn zij daar slechts in beperkte mate toe bereid. De huidige investeringen van de grote maatschappijen in renewables bedragen ongeveer 2% van hun totale investeringen. WoodMackenzie's schatting is dat dit in 2035 op zou kunnen lopen tot 20%; nog steeds een beperkt gedeelte van hun totale investeringen.
De reden is simpel: de industrie betwijfelt of ze hier serieus geld in kunnen verdienen. Tot nu toe lijkt dat niet het geval te zijn. De huidige investeringen dienen dan ook vooral om te leren, een vinger aan de pols te houden en het imago overeind te houden. De verwachte rendementen zijn lager dan die van hun recent goedgekeurde olie en gas projecten.
De burger mag dat dan misschien betreuren: de aandeelhouder mag blij zijn dat de industrie het rustig aandoet met weinig winstgevende avonturen in renewables.